De populairste Engelse woorden 601 - 650

 0    50 flashcards    Engnl1000
mp3 indir Baskı oynamak kendini kontrol et
 
soru cevap
lucky
I'm not lucky.
öğrenmeye başla
geluk hebben
Ik heb geen geluk.
to win
Past simple: "won"
My team won the match.
öğrenmeye başla
winnen
Mijn team heeft de wedstrijd gewonnen.
possible
Is it possible at all?
öğrenmeye başla
mogelijk
Is het helemaal mogelijk?
past
Forget about the past.
öğrenmeye başla
het verleden
Vergeet het verleden!
calm
Stay calm!
öğrenmeye başla
kalm
Blijf kalm!
to pull
Don't push the door, pull it.
öğrenmeye başla
trekken
Duw de deur niet, trek hem.
lie
I think it's a lie.
öğrenmeye başla
de leugen
Ik denk dat dat een leugen is.
sign
I didn't notice that sign.
öğrenmeye başla
het teken
Ik heb dat teken niet opgemerkt.
control
Passport control.
öğrenmeye başla
de controle
Paspoortcontrole.
to return
When will you return home?
öğrenmeye başla
terugkomen
Wanneer kom je thuis terug?
straight
Go straight ahead.
öğrenmeye başla
rechtdoor
Ga rechtdoor.
to fall
She fell from a tree.
öğrenmeye başla
vallen
Ze is uit een boom gevallen.
team
Our team is very successful.
öğrenmeye başla
het team
Ons team is erg succesvol.
longer
Days are longer in the summer.
öğrenmeye başla
langer
Dagen zijn langer in de zomer.
laughing
Present participle van "to laugh"
Why are they laughing?
öğrenmeye başla
lachen
Waarom lachen zij?
to kiss
Kiss me!
öğrenmeye başla
kussen
Kus me!
asking
Present participle van "to ask"
I'm asking you!
öğrenmeye başla
vragen
Ik vraag jou!
tired
He is always tired.
öğrenmeye başla
moe
Hij is altijd moe.
feet
I can't feel my feet.
öğrenmeye başla
voeten
Ik kan mijn voeten niet voelen.
to learn
What did you learn today?
öğrenmeye başla
leren
Wat heb je vandaag geleerd?
to drop
I dropped my phone.
öğrenmeye başla
laten vallen
Ik liet mijn telefoon vallen.
mad
It's a mad plan!
öğrenmeye başla
waanzinnig
Dat is een waanzinnig plan!
to suppose
He supposes that she's lying.
öğrenmeye başla
geloven
Hij gelooft dat ze liegt.
quick
Quickly! We are late.
öğrenmeye başla
snel
Snel! We zijn te laat.
to wake up
Wake up, it's 8 o'clock!
öğrenmeye başla
wakker worden
Word wakker, het is 8 uur!
strange
Am I a strange person?
öğrenmeye başla
vreemd
Ben ik een vreemde persoon?
to marry
Will you marry me?
öğrenmeye başla
trouwen
Wil je met me trouwen?
train
Is there a train to Berlin?
öğrenmeye başla
de trein
Is er een trein naar Berlijn?
to throw
Throw me the keys.
öğrenmeye başla
gooien
Gooi de sleutels naar mij!
loved
Past Simple en past pariciple van "to love"
I loved him.
öğrenmeye başla
hield van, hielden van
Ik hield van hem.
road
The road to success is very long and difficult.
öğrenmeye başla
de weg
De weg tot succes is zeer lang en moeilijk.
sounds
he, she, it
It sounds horrible.
öğrenmeye başla
klinkt
Dat klinkt vreselijk.
to land
The plane has just landed.
öğrenmeye başla
landen
Het vliegtuig is net geland.
felt
Past Simple en past participle van "to feel"
We felt really disappointed.
öğrenmeye başla
voelde, voelden
We voelden ons zeer teleurgesteld.
somewhere
My wallet has to be somewhere here.
öğrenmeye başla
ergens
Mijn portefeuille moet ergens hier liggen.
picture
Show me the pictures from holidays.
öğrenmeye başla
het beeld, de foto
Laat me jouw vakantiefoto's zien.
step
Step by step.
öğrenmeye başla
de stap
Stap voor stap.
president
Who is our president?
öğrenmeye başla
de president
Wie is onze president?
eye
I lost my right eye in an accident.
öğrenmeye başla
het oog
Ik heb mijn rechteroog in een ongeval verloren.
hospital
Take us to the hospital.
öğrenmeye başla
het ziekenhuis
Breng ons naar het ziekenhuis.
piece
I gave a piece of meat to my dog.
öğrenmeye başla
het stuk
Ik heb een stuk vlees aan mijn hond gegeven.
weeks
meervoud van "week"
We will visit you in two weeks' time.
öğrenmeye başla
weken
We zullen je over twee weken bezoeken.
secret
Can you keep a secret?
öğrenmeye başla
het geheim
Kan je een geheim bewaren?
sense
It doesn't make sense.
öğrenmeye başla
de zin
Dat heeft geen zin.
to forgive
Will you ever forgive him?
öğrenmeye başla
vergeven
Zal je hem ooit vergeven?
takes
he, she, it
It takes an hour to bake a cake.
öğrenmeye başla
neemt, duurt
Het duurt één uur om een cake te bakken.
to pass
We didn't pass the exam.
öğrenmeye başla
slagen
We zijn niet geslaagd voor het examen.
voice
Adele has a beautiful voice.
öğrenmeye başla
de stem
Adele heeft een mooie stem.
to clean
My husband never cleans the kitchen.
öğrenmeye başla
schoonmaken, opruimen
Mijn man maakt nooit de keuken schoon.
looked
Past Simple en past participle van "to look"
They looked at each other and laughed.
öğrenmeye başla
keek, keken
Zij keken naar elkaar en lachten.

Yorum yapmak için giriş yapmalısınız.