1. luid
Luid geklop op de deur maakte hem wakker.
De jongeren spraken luid onder elkaar en letten niet op de mensen rondom hen.
De radio staat te luid. Kunt ge hem niet wat stiller zetten?
Hij riep luid om hulp.
Toen zij haar moeder zag, begon zij luid te schreeuwen.
Ze spreekt luid.
Tijdens zijn slaap snurkte hij luid.
Ik sprak zo luid dat iedereen mij kon horen.
2. harde
Een nauwkeuriger onderzoek wees uit dat de schedel verbrijzeld was door een harde slag.
We hebben nog maar eens een harde regenbui gehad gisteren!
Je succes is de vrucht van je harde werken.
Er klonk een vreselijk harde piep - de microfoon zong rond.
Ze gaf hem een harde trap.
Japanners zijn in het algemeen harde werkers.