P STE A1.5

 0    30 flashcards    mateuszszumilas91
mp3 indir Baskı oynamak kendini kontrol et
 
soru cevap
spadać, upadać
Starszy mężczyzna upada ze schodów.
öğrenmeye başla
vallen
De oude man valt van de trap.
przestraszyć
Ona boi się myszy (straszy się).
öğrenmeye başla
schrikken
Ze schrikt van de muis.
odjeżdżać
Pociąg odjeżdża o 10:00.
öğrenmeye başla
vertrekken
De trein vertrekt om 10 uur.
deszczyk
Deszczyk nagle znika.
öğrenmeye başla
de regenbui
De regenbui verdwijnt plotseling.
my daliśmy d
Daliśmy mu ładny prezent.
öğrenmeye başla
we hebben gegeven
We hebben hem een mooi cadeau gegeven.
on spadł d
Starszy mężczyzna spadł ze schodów.
öğrenmeye başla
hij is gevallen
De oude man is van de trap gevallen.
ona przestraszyła d
Ona przestraszyła się myszy.
öğrenmeye başla
zij is geschrokken
Ze is van de muis geschrokken.
wiadomości (nieuws)
Oglądaliśmy wiadomości
öğrenmeye başla
het journaal
We hebben naar het journaal gekeken.
ty znalazłeś d
Znalazłeś już swoją książkę?
öğrenmeye başla
je hebt gevonden
Heb je je boek nog gevonden?
to świeciło d
To słońce cały dzień świeciło.
öğrenmeye başla
het heeft geschenken
Deze zon heeft de hele dag geschenken.
on odjechał, odszedł d
Pociąg odjechał o 10:00.
öğrenmeye başla
hij is vertrokken
De trein is om 10 uur vertrokken.
ono spało d
Dziecko spało godzinkę.
öğrenmeye başla
het heeft geslapen
De baby heeft een uurtje geslapen.
on poszedł d (lopen)
On poszedł do piekarza.
öğrenmeye başla
hij is gelopen
Hij is naar de bakker gelopen.
wy piliście d
Czy piliście już kawę?
öğrenmeye başla
jullie hebben gedronken
Hebben jullie al koffie gedronken?
ty zrobiłeś d
Dlaczego to zrobiłeś?
öğrenmeye başla
jij hebt gedaan
Waarom heb je dat gedaan?
on przyniósł (zabrał) d
On zabrał swój samochód do garażu.
öğrenmeye başla
hij heeft gebracht
Hij heeft zijn auto naar de garage gebracht.
ona pomyślała d
Ona pomyślała o swojej matce.
öğrenmeye başla
zij heeft gedacht
Ze heeft aan haar moeder gedacht.
wy byliście d
Gdzie byliście?
öğrenmeye başla
jullie zijn geweest
Waar zijn jullie geweest?
wy zostaliście, pozostaliście d
Czy zostaliście w Mediolanie?
öğrenmeye başla
jullie zijn gebleven
Zijn jullie in Milaan gebleven?
on zniknął d
Deszczyk nagle zniknął.
öğrenmeye başla
hij is verdwenen
De regenbui is plotseling verdwenen.
oni rozumieli d
Studenci nie rozumieli tekstu.
öğrenmeye başla
zij hebben begrepen
De studenten hebben de tekst niet begrepen.
on pomógł d
Czy dobrze Ci pomógł?
öğrenmeye başla
hij heeft geholpen
Heeft hij je goed geholpen?
ja czytałem d
Czytałem dzisiejszego popołudnia gazetę.
öğrenmeye başla
ik heb gelezen
Ik heb vanmiddag de krant gelezen.
on pisał d
Pisał list motywacyjny.
öğrenmeye başla
hij heeft geschreven
Hij heeft een sollicitatiebrief geschreven.
znikać
Duchy znikają w ciągu dnia.
öğrenmeye başla
verdwijnen
Geesten verwijnen overdag.
w ciągu dnia
W ciągu dnia nie robię prawie nic.
öğrenmeye başla
overdag
Overdag doe ik bijna niets.
duch
Duch święty lubi to.
öğrenmeye başla
de geest
De heilige geest vindt het leuk.
my patrzyliśmy d
Wczoraj patrzyliśmy na zabawną komedię.
öğrenmeye başla
we hebben gekeken
Gisteren hebben we naar grappige komedie gekeken.
piekarz
Kot piekarza to zrobił. d
öğrenmeye başla
bakker
De kat van de bakker heeft het gedaan.
list motywacyjny
Aby dostać te pracę muszę napisać list motywacyjny.
öğrenmeye başla
sollicitatiebrief
Om deze baan te krijgen, moet ik een sollicitatiebrief schrijven.

Benzer Flashcards'a bakın:

P STE A1.1P STE A1.2

Yorum yapmak için giriş yapmalısınız.