1. oud
Hij wordt oud.
Een oud gerimpeld vrouwtje bij de straathoek vroeg een aalmoes.
't Is lood om oud ijzer.
Dat gaat wel over voordat je een oud mannetje/vrouwtje bent.
Grootvader is op pensioen gegaan, want hij wordt oud.
Weet ge hoe oud juffrouw Nakano is?
Hij weigert te aanvaarden dat hij oud is.
Twaalf jaar is oud voor een hond.
Ik ben te oud om nog met insecten te spelen, zei de jongen.
In het koetsje zat een heer, niet knap, maar ook niet slecht van uiterlijk, niet al te dik, niet al te dun; oud kon hij niet genoemd worden, maar hij was ook niet al te jong.
Zag de auto er oud uit?
Ik was 13 jaar oud toen ik voor het eerst verliefd werd op een meisje.
Gij zijt jong. Ik daarentegen ben heel oud.
Niets lijkt me tederder dan een oud koppel dat hand in hand door de straat wandelt.
Dat oud koppel had geen kinderen.
Hollandalı kelime "eski"(oud) kümelerde oluşur:
NHA woorden (4-6)